Vensters

In 2018 zal de discussie in de kunsten ongetwijfeld veelvuldig gaan over de RIS, de Regionale Culturele Infrastructuur, waarmee de Raad voor Cultuur hoopt te bereiken dat er meer erkenning en financiering komt voor het culturele aanbod in de regio.

Sommigen vragen zich nu al af voor welk probleem de RIS eigenlijk de oplossing is. Want wat je vooral wilt bereiken is dat lokale overheden, na de dramatische bezuinigingen van de afgelopen jaren, weer meer in kunst en cultuur investeren. Dat kan onder meer door regionale investeringen te belonen met matchende bijdragen vanuit de landelijke overheid. Maar of daar het optuigen van nog een infrastructuur voor nodig is, is volgens sommigen maar zeer de vraag.

Bovendien wil je ook niet dat zo’n RIS het nieuwste speeltje in de handen van de bestuurders wordt. En of je het nu ecosysteem of infrastructuur noemt: het riekt toch naar het optuigen van weer een nieuw, ingewikkeld vehikel dat ongetwijfeld al energie verbruikt heeft voor het effect sorteert. Hou het vooral eenvoudig, zeggen critici daarom. Benader het eens anders, zeg ik.

Bekijk de verdeling van kunst en cultuur over het land bijvoorbeeld eens vanuit het kind-perspectief. Wat heeft een kind aan cultureel aanbod en kunsteducatie nodig om even gelijke kansen te hebben als andere kinderen? Is er sprake van ongelijke kansen als een het ene kind wel naar musea, concerten en theatervoorstellingen gaat en de andere niet? Als het ene kind gebruik kan maken van culturele voorzieningen en alle bijbehorende kennis en het andere kind niet?

Nou wel wis en waarachtig. Wat als we ons cultuurbeleid opnieuw gestalte geven op basis van die ouderwets emancipatorische gedachte: gelijke kansen voor iedereen? Zo geredeneerd betekent dat nogal wat voor het belang, de functie en verantwoordelijkheid van bijvoorbeeld de regiotheaters als centra voor kunst, cultuur, kennis en wetenschap.

Ik denk enerzijds dat het heel goed is wanneer regio’s samen een plan voor de toekomst maken en daarbij uitgaan van eigen kracht. Ik geloof daarnaast dat er veel publiek te winnen valt door het produceren van herkenbaar aanbod dat aansluit bij de directe omgeving.

Maar tegelijkertijd vind ik dat we in een heel klein landje wonen. Te klein om in regionale kringetjes naar elkaar te gaan staan koekeloeren. Want, zoals toneelschrijfster Lot Vekemans zegt in haar Staat van het Theater, je zou willen dat de mensen in die gesloten kring zich omdraaien en zich ruimhartig openstellen voor anderen.

Echte openheid is al moeilijk genoeg, zo leert de praktijk. Kinderen echter hebben recht op vensters op de wereld. Het is onze gezamelijke verantwoordelijk om ze die te bieden en er alert op te zijn dat iets als een RIS uiteindelijk niet tot meer onderlinge verschillen leidt dan er al zijn.

Regionale samenwerking is daarom toe te juichen, maar wel als onderdeel van een landelijk kunst- en cultuurbeleid waarbij het idealistische principe ‘gelijke kansen voor iedereen’ wat mij betreft leidend is.